Algemene uitgangspunten cijferbepaling

  • Overal waar 'toetsen' staat, kan ook 'examens' gelezen worden

Bij het omzetten van een behaald taal- of rekenniveau in een cijfer maakt Bureau ICE onderscheid tussen minimale en volledige beheersing van een niveau. Uitgangspunt daarbij is dat een student geen maximale score hoeft te behalen om te voldoen aan de beschrijving van een bepaald taal- of rekenniveau. Wanneer een student bijvoorbeeld een 2F-toets maakt en voldoet aan de minimale 2F-omschrijving, verdient hij een voldoende cijfer. Wanneer een student volledig voldoet aan de eisen voor een goede uitwerking, haalt hij het maximale cijfer.

Wanneer een student een niveau niet beheerst, kan hij maximaal een 5,4 behalen op de toets. Wanneer een student een minimale beheersing van een niveau laat zien, is deze student geslaagd voor dat niveau. Bij dit slagen hoort een positief gevoel en dat wordt weergegeven in het cijfer. Daarom scoort een student in de TOA bij minimale beheersing van een niveau een 6,0; geen 5,5. De cijferbepaling is zo opgesteld dat studenten een cijfer op één decimaal behalen.

Voor de cijferbepaling hanteert Bureau ICE vijf uitgangspunten:

  1. Het laagst haalbare cijfer is een 1,0.
  2. Bij onvoldoende beheersing van een niveau scoort de student maximaal een 5,4.
  3. Bij minimale beheersing van een niveau scoort de student een 6,0.
  4. Bij maximale beheersing van een niveau scoort de student een 10,0.
  5. Cijfers worden toegekend op één decimaal nauwkeurig.