Wanneer neem je welke toets af?

Een toets is nooit een doel op zich, maar een middel om een doel te bereiken. Zodra je weet waar je naartoe wilt, kies je de juiste toets binnen het onderwijstraject. Maar hoe kies je de juiste toets? En wanneer neem je deze toets af? Om te bepalen welke toets passend is op welk moment in het onderwijstraject moet je een aantal keuzes maken.

Keuze toetsniveau in combinatie met afnamemoment

Met de TOA-toetsen kan methodeonafhankelijk worden vastgesteld welk niveau een student heeft en wat de afstand is tot het eindniveau. De toetsen zijn dan ook bedoeld als ijkpunt of als examen. Om een toets van het juiste niveau te kunnen kiezen, is het belangrijk om zicht te hebben op het startniveau van de student en op het eindniveau dat de student moet behalen. Op basis hiervan kun je tussendoelen vaststellen gedurende het traject en hier passende toetsen aan koppelen. Mbo-studenten dienen op niveau 4 bijvoorbeeld aan het einde van de schoolloopbaan Nederlands lezen 3F te halen. Om gericht naar dit eindniveau toe te kunnen werken is het belangrijk om eerst het beginniveau te bepalen door middel van een nulmeting, bijvoorbeeld met een 2F-3F-toets. Op basis van de resultaten van deze nulmeting kun je vaststellen op welke momenten in het traject je welke tussendoelen stelt. Wanneer moet de student minimaal op niveau 2F zitten en wanneer op niveau 3F? Gedurende het traject kunnen vervolgens voortgangstoetsen (op niveau 2F-3F) worden ingezet om te bepalen of de student de tussendoelen heeft behaald en om de voortgang van de student te monitoren. Uiteindelijk kan met een 3F-toets het eindniveau gemeten worden.

Over het algemeen kost het een aantal maanden (onderwijs)tijd voordat er significante groei zichtbaar is. Wij raden daarom aan om altijd minimaal acht maanden aan te houden tussen twee toetsmomenten. Voor een driejarige opleiding is bijvoorbeeld drie keer toetsen in principe genoeg. Hierbij is de eerste toets de nulmeting, de tweede toets de voortgangsmeting en de laatste toets het examen. Bij twijfel of bij studenten die zich erg langzaam of juist heel snel ontwikkelen, kan een extra voortgangsmeting worden ingezet. Om de ontwikkeling van de student binnen een referentieniveau of CEF-niveau zichtbaar te maken, geven de taal- en rekentoetsen in de TOA naast een niveau-uitslag ook een ontwikkelscore. Ga voor meer informatie hierover naar ontwikkelscore.

Keuze niveau- of combinatietoets

Alle TOA-toetsen voldoen aan de kwaliteitscriteria om als examen te kunnen worden ingezet. Toch raden we aan om de niveautoetsen (toetsen die één niveau meten) te gebruiken als examentoets en de combinatietoetsen (toetsen die meerdere niveaus meten) te gebruiken voor de nulmeting en voortgangsmetingen. Onder het tabblad examens zal je daarom standaard alleen niveautoetsen terugvinden. Doordat je bij de combinatietoetsen meerdere niveaus en dus een bredere range meet, krijg je meer inzicht in het niveau en de voortgang van de student. Je kunt toetsen in de TOA oormerken als nulmeting, voortgang, examen of herkansing. Lees hier meer over bij toetsen oormerken in de TOA.

Keuze toetsversie

In de TOA zijn van elke niveau- en combinatietoets verschillende versies beschikbaar. Van de toets Rekenen 1F-2F zijn bijvoorbeeld vier versies beschikbaar. Deze vier versies meten allemaal de niveaus 1F en 2F, maar met andere toetsitems. De verschillende versies in de TOA zijn altijd vergelijkbaar qua complexiteit. Door de verschillende versies kan een toets van een bepaald niveau vaker in het onderwijstraject afgenomen worden, bijvoorbeeld als nulmeting en als voortgangstoets, zonder dat de student dezelfde toetsitems meerdere keren maakt. Ook kun je gebruikmaken van een andere versie voor een eventuele herkansing van een toets.

Keuze toetsvariant

Voor de taaltoetsen voor de productieve vaardigheden (schrijven, spreken en gesprekken voeren) worden naast verschillende versies ook van elke versie een aantal verschillende varianten aangeboden in de TOA. Deze varianten bevatten exact dezelfde toetsitems, maar verschillen in instructietaal en/of beoordelingsmodel. Hieronder zie je een voorbeeld van de vier varianten van de toets Engels Schrijven A2 (versie 1). Deze toets is zowel af te nemen met de instructietaal Nederlands als met de instructietaal Engels. In dit laatste geval staat er een (E) achter het versienummer. Ook kun je kiezen voor twee typen beoordelingsmodellen: het diagnostische beoordelingsmodel (DB) of het rubrics beoordelingsmodel (RB). Afhankelijk van het doel van je toets bepaal je welk beoordelingsmodel het meest passend is. Ga voor meer informatie hierover naar keuze maken tussen diagnostisch en rubrics beoordelingsmodel.



Omdat de inhoud van de toetsvarianten exact hetzelfde is, wil je niet dat een collega een variant van de toets in de les gebruikt als oefening of als voortgangstoets. Indien je een toets als examen wilt inzetten, is het daarom verstandig om de varianten van deze toets te blokkeren. Lees hier meer over bij toetsen blokkeren in de TOA.